Kringgildeddag 1992, Beers

Broederschap bakermat van gilde Beers
 
Uit arren moede verkochte zilveren koningsschilden weer terug.
 
Op zondag 31 mei organiseert het St. Anthoniusgilde van Beers de Kringgildedag 1992 voor de Kring van Schuttersgilden Land van Cuijk. Na de plechtige gildemis om 10.00 uur in de H. Lambertuskerk en de koffietafel en aanbieding van de erewijn in de Kloosterhof, zal om 13.00 uur de optocht door Beers plaatsvinden van alle bij de kring aangesloten gilden. Verwacht wordt dat meer dan duizend in kleurrijke kostuums gestoken gildebroeders en -zusters door Beers zullen trekken.
                    
                                                        
 
Om 15.00 uur, na de massale opmars met vendelgroet en het slangendefile, wordt de Kringgildedag 1992 officieel geopend door de voorzitter van de Kring van Schutters Land van Cuijk, baron De Weichs de Wenne.
Hierna vinden op en rond het sportpark Calbroek de wedstrijden plaats voor de vendeliers, de tamboers, de bazuinblazers, de schutters en de standaardruiters. Het St. Anthoniusgilde heeft alles in het werk gesteld om een grote schare belangstellenden op passende wijze te kunnen ontvangen. Het is voor het Beerse gilde reeds zestien jaar geleden dat het een gildedag mocht organiseren, en kosten noch moeite zijn gespaard om de Kringgildedag 1992 tot een succes te maken.
Voorafgaand aan de Kringgildedag opent het St. Anthoniusgilde op Hemelvaartsdag, donderdag 28 mei aanstaande om 15.00 uur, haar nieuwe schietaccommodatie, gelegen naast het veld van voetbalvereniging HBV, terwijl er 's avonds om 20.00 uur een receptie wordt gehouden in de feesthal, welke voor deze gelegenheid is gemaakt van de ruiterhal aan de Vianenstraat 6 te Beers. Hier zal vanaf ongeveer 21.30 uur tevens een orkestje zorgen voor een vrolijk stukje muziek.
 
Beers is al een oud dorp. De plaats wordt mogelijk reeds vermeld in de 11e eeuw. Naamkundigen houden het er op dat met Beers bedoeld wordt een vrij natte grond, begroeid met het gras van sappige weilanden. Geregeld overspoelde het water van de Maas in vroeger tijden de landerijen. Slechts enkele leemachtige zandbulten bleven droog, alwaar een paar hoeven werden gebouwd. Zo ontstond de zeer kleine dorpskern. Een trektocht door het Beerse verleden, onder leiding van streekarchivaris drs. H. Douma.
 
Op grond van akten, uitgevaardigd door de heer Jan van Cuijk in de jaren 1294 en 1308,  kan worden vastgesteld dat Beers omtrent 1300 een parochie is geworden met een eigen bedienaar voor de eredienst. Het dorp kreeg ook een eigen bestuur, eerst in de vorm van een laatbank, waarvan in 1375 voor het eerst melding wordt gemaakt en vervolgens ongeveer rond 1500 een schepenbank met een schout en zeven leden. Het dorpje telde toen hoogstens 500 inwoners.
In het kleine kerkje, vermoedelijk nog zonder toren, bevonden zich naast het hoofdaltaar van St. Lambertus nog enige kleinere altaren. Een van deze altaartjes was geplaatst ter ere van St. Jan Baptist en de heilige Antonius Abt, beschermheilige tegen onder meer veeziekten. In december 1402 verleende Jan van Beieren, elect-bisschop van Luik, aan Henricus Arnolduszoon van Beerse toestemming om dit altaar als zijn eigen bezit op te richten met het benoemingsrecht van een bedienaar hieraan. Eeuwenlang bleef dit altaar in het bezit van de familie Van Beerse, totdat de rechten in 1670 overgingen op de gemeenschap van Beers.
 
                                                      
Voorloper.
Rondom dit altaar van St. Anthonius ontstond in de loop van de jaren een soort broederschap van mensen die beschouwd kan worden als een voorloper van het latere gilde. Men zorgde voor waskaarsen bij het altaar voor bepaalde diensten met voorop natuurlijk die ter ere van St. Anthonius, bad voor de overledenen, regelde de uitvaart van broeders en zusters met een speciale lijkbaar en rouwkleed en deed iets aan ondersteuning van armen en behoeftigen.
Bij de Vrede van Munster in 1648 kwam Beers onder Staats gezag, met als gevolg dat de in 1450 vergrote dorpskerk aan de protestanten werd toegewezen. De nieuwe klokken, gegoten door Johannes en Petrus van Trier in 1644, riepen nu niet meer de katholieke gelovigen naar de mis, maar het handjevol protestanten. Een dertigtal jaren konden de katholieken geen kerdiensten houden. Daarna kreeg men oogluikend toestemming in een schuur kerk te houden.
De broeders en zusters verenigd rond het Antoniusaltaar begonnen in deze moeilijke tijden een steeds hechtere band te vormen. Men stelde zich nu ook tot doel eigen bezit en wat er nog restte van het kerkelijke reilen en zeilen veilig te stellen. Hiertoe werden enkele hellebaarden, pieken en primitieve vuurwapens aangeschaft. Strikte bewijzen zijn er niet. Maar gelet op de historie van andere plaatsen is dit zeer aannemelijk.
 
Schildje.
Naast kerkelijke verbondenheid begon de broederschap zich ongeveer het jaar 1700 ook toe te leggen op wereldse zaken van vermaak en ontspanning. Op de feestdag van St. Ja of in diens week werd op de vogel geschoten, prijkende op een hoge paal. Wie dit houten exempel als eerst aan flarden schiet mag zich koning van de broederschap noemen. Hij laat een herinneringsschildje maken dat aan een ketting om zijn hals wordt gehangen en later op een vest wordt vastgemaakt.
Het gilde van Beers bezit nog zo'n schildje uit de begintijd van het schuttersgilde uit het jaar 1720. Het is erg klein in driehoekvorm met erop afgebeeld Jezus aan het kruis en het opschrift Hendrick van de Wijelconinck 120.  Andere schildjes zijn verloren gegaan. Het volgende schildje is van een keizer, en wel van Francois Janssen uit 1759. De maker hiervan is de zilversmid Rabanus Raab uit Boxmeer. Dan volgen de schilden zich ras op vanaf 1788.
 
Andere dorpen hadden reeds lang een gildereglement. Dat van het gilde van Cuijk dateert zelfs uit het begin van de 16e eeuw. Uiteindelijk dienden de mannen van het gilde van Beers bij de ambtman M.C. Pasques de Chavonnes als hoogste bestuursambtenaar van het Land van Cuijk, residerende op het kasteel te Heumen, op 23 november 1779 een verzoek in om een door hen opgesteld reglement van zijn goedkeuring te voorzien. Twee dagen later kwam het, goedgekeurd, terug.
 
Fransen.
Het reglement werd ondertekend door Joannes Caspar Loden, pastoor, Francois Keijsers, keizer, Jan Drissen, koning (met handmerk), J.P. Barten, vendrig, Daniel Baltisen, gildemeester, Johannes Jans Vergeest, gildemeester en vele mede-gildebroeders. Het voltallige gilde bestaat uit een koning en bij uitzondering een keizer, een kapitein, een vaandrig of adjudant, twee gildemeesters waarvan een administrerend en een toeziend, een tamboer, onderlingen en gildebroeders.
 
Alles veranderde, toen de Fransen in het najaar van 1794 in het land kwamen. De oude kerk werd door de protestanten aan de katholieken in 1801 teruggegeven. Er kwam een municipaliteit of een soort gemeenteraadd met aan het hoofd een maire. De administratie werd enkele jaren veelal in het Frans gevoerd. Na twintig jaar vertrokken de Fransen weer. Sindsdien hoort Beers tot het Koningkrijk der Nederlanden. Uit die tijd van omtrent 1813/1814 heeft het gilde nog een merkwaardige herinneringsplaat in zilver met daarop het wapen van Koning Willem I en het opschrift: "Ter eeren van zijn Koningklijke Hoogheid den Souverijnen Vorst der Vereenigde Nederlanden, Prince van Oranje Nassau etc."
 
Mogelijk heeft hier de eerste burgemeester van Beers W.A.L. van Gronsfelt Diepenbroek, die op het landgoed de Broekhof woonde, de hand in gehad. Als man van vrij hoge adel voelde hij zich niet thuis in Beers en ter promtie schreef hij enige brieven in vleiende smeekschriftvorm aan Zijne Majesteit om voor een hofbaan in aanmerking te komen. Het mocht echter niet baten en hij sleet zijn dagen op het vervallen slotje noordwestwaarts van de kerk gelegen, omringd door grachten en tuinen.
Menig ledenlijst van het eind van de vorige eeuw is bewaard gebleven en ook rekeningoverzichten van inkomsten en uitgaven zijn nog voorhanden. De koningen geven echter geen schilden meer; tussen 1901 en 1946 ontbreken deze geheel met uitzondering van 1925. Helaas blijkt ook uit de totaalrekening over 1905 dat op 7 augustus van dat jaar niet minder dan 32 lood of dito een half ons aan gildezilver verkocht is aan Leviticus te Grave voor het bedrag van
f 12,80 met een opbrengst van 40 cent per lood zilver. Men had hierbij nagenoeg al het zilver uit de 19e eeuw van de hand gedaan om de kas flink te spekken. God zij dank was men zuiniger geweest op het alleroudste zilver. 
 
Vaandel.
Op een veiling te Amsterdam wist de gemeente van Beers vooral door toedoen van burgemeester Van den Braak op 17 april 1974 niet minder dan 14 koningsschilden, waaronder twee keizersschilden, aan te kopen voor het bedrag van f 2.262,00. Zij stammen uit de periode 1807-1887. Vol trots werden deze bij de 46 andere schilden gevoegd.
In de loop van deze eeuw kwam er weer meer leven in het gilde. De schrijver Jolle had alle vertrouwen in de toekomst van de Beerse broederschap in de jaren dertig. En bij de oprichting van de kring van Schuttersgilden Land van Cuijk deed men in 1934 mee aan de eerste gemaanschapppelijke gildedag te St. Hubert. De traditie werd na de oorlog voortgezet. Er werden te Beers gildedagen gehouden in 1949, 1968 en 1976. In 1973 werd een nieuw gildevaandel in gebruik genomen, ontworpen doo rmevrouw Rombach.
 
Het St. Anthoniusgilde kende tijden van voorspoed en tegenspoed. Steeds wist men zich echter staande te houden. Een paar jaar geleden pakten donkere wolken samen, daar menige broeder het niet meer zag zitten en men geen aansluiting meer vond bij de jeugd. Maar de gildebroeders en -zusters van Beers lieten zich niet kennen. Met vereende kracht werd aan het herstel gewerkt en men kwam er in tegenstelling tovt ele andere plaatsen weer bovenop. Vandaag de dag kent Beers een bloeiend gilde dat hecht verankerd is in de bevolking.